Selecteer een pagina
Interview Wim van Beek

Dit interview met Wim van Beek (1930-2017) is gehouden in het najaar van 2014. Wim van Beek is 60 jaar organist geweest in de Martinikerk in Groningen. Hij bespeelde daar het Schnitger-orgel dat door velen wordt beschouwd als één van de mooiste orgels van de wereld. 

Mijnheer Van Beek, wat is er zo mooi aan een orgel?

Laat ik eerst wat zeggen over de organist. Als organist moet je een antenne ontwikkelen. Je moet oog hebben voor de retoriek, het doel van een muziekstuk. Je moet een bepaald verhaal willen en kunnen vertellen. Als je bijvoorbeeld heel snel speelt, kun je geen verhaal vertellen. Op een orgel moet je rekening houden met dingen als articulatie en toucher, de wijze waarop je een toets aanslaat en indrukt. Toch kun je de toon van een orgel op een bepaalde manier beïnvloeden door de manier waarop je de toets indrukt. Je moet daarvoor een fijnzinnige en fijngevoelige techniek ontwikkelen. Dat vergt heel veel muzikaliteit. De meesten beheersen dat niet hoor! De meesten gebruiken hun vingers als een soort hamertje waarmee ze de toets indrukken. Dan kom je al een heel eind op een orgel. En zeker op een orgel zoals dat van de Martinikerk! En laten we eerlijk zijn, heel veel organisten leven toch wel bij de gratie van dit orgel. Het is daarom een groot voordeel als je piano speelt. Ik zou alle organisten aanraden om een tijdje piano te spelen. Dan leer je om de toon te beïnvloeden. Als je gewend bent om met je vingers een crescendo te maken dan doe je dat automatisch ook op een orgel. Dat zijn allemaal van die fijnzinnigheden die komen kijken bij het orgelspelen. Ik denk niet dat je dat allemaal in regeltjes kunt onderbrengen.

Hoe ziet u de toekomst van het orgel?

Het orgel is wel een beetje een buitenbeentje in het muziekgebeuren. Het komt mechanisch over, vooral voor de jeugd. Probeer die nog maar eens enthousiast te krijgen! Als alles vol open staat vinden mensen het wel mooi, maar dat is het dan ook. Op een viool kun je op directe wijze veel meer gevoel leggen in je spel. Maar vioolspelen is moeilijk hoor, je moet echt de techniek beheersen. Zingen is natuurlijk het meest direct. Daarna komen natuurlijk de strijkinstrumenten, in mijn ogen de meest gevoelige instrumenten. Blaasinstrumenten staan alweer wat verder daarvan af, omdat het instrument zelf ook weer wat technischer is, met die kleppen bijvoorbeeld. Met blaasinstrumenten heb ik wat minder affiniteit, het is lastiger om een directe emotie op te roepen. Een emotie oproepen met een orgel is ook best moeilijk. Maar muzikaliteit hangt natuurlijk ook samen met hoe je als persoon bent. Mensen die erg emotioneel zijn in het dagelijks leven zullen vaak wat meer gevoel hebben voor muziek dan mensen die wat nuchterder zijn. Je kan niet altijd alles in regeltjes onderbrengen en dat is maar goed, zo blijft er een beetje onderscheid!

Hoe zou u Bach spelen op een orgel met aangehangen pedaal?

Op dat soort orgels kun je natuurlijk niet de grote Preludia en Fuga’s kwijt. De twee- en driestemmige inventies komen op dat soort orgels goed tot hun recht denk ik, of de kleine Preludia en Fuga’s voor klavier. Bach had zelf ook uiteraard ook niet de grootste orgels onder zijn vingers. Hij was natuurlijk graag naar de Catharinekirche gekomen in Hamburg, jammer dat hem dat niet is gelukt.

Hoe kijkt u terug op uw loopbaan in de Martinikerk ?

Ik heb netjes een toelatingsexamen moeten doen en Klaas Bolt was toen ook een van de kandidaten. Toen ik dat hoorde dacht ik: dat ga ik niet redden hoor. Klaas Bolt kon natuurlijk geweldig improviseren. En toch heb ik het gekregen. Maar ik moet zeggen dat het bij mijn examen ook wel vrij goed lukte hoor. Ik was vrij handig op zo’n elektropneumatisch ding. De truc is dan om mechanisch te spelen. Anders vlieg je eruit. Ik heb na de restauratie van het Martini-orgel heel veel Bach gespeeld. Toen het orgel nog Romantisch was heb ik heel veel romantiek gespeeld: Duruflé, Dupré, Franck, noem maar op. Dat ging prima daar. Dat waren echt heel andere tijden, de kerk was nog niet gerestaureerd en er was ook geen centrale verwarming. Je had toen nog van die potkachels. Die werden op zaterdag opgestookt tot roodgloeiend toe. Ik zie het nog gebeuren met die lange pijpen in de kerk. Ze gingen zelfs door het dak heen. Dat waren wel tijden hoor! De belangstelling voor de kerkdiensten was altijd heel goed. Je had predikanten die heel veel mensen trokken, zoals een zekere Sikkens. Dat waren diensten waarbij je wel aandachtig zat te luisteren. En bij de studentendiensten had je een zekere heer Krop. Die liep rond als een Paus! Stampvol zat de kerk. Ze hingen echt aan zijn lippen. Ja, die had daar wel talent voor. Ik speelde ook nog de studentendiensten. Ik had dan zondagen waarbij ik wel drie diensten speelde. Ik moet wel zeggen dat ik op latere leeftijd meer verantwoordelijkheid begon te voelen voor de kerkdiensten. Aan het begin was ik voornamelijk concertorganist. Ik bekommerde mij eigenlijk niet echt om de diensten. Ik improviseerde wat en dat was het dan. Maar dat kwam natuurlijk ook omdat het orgel toen niet zo mooi was. Toen het orgel gerestaureerd was, eiste het orgel gewoon van je dat je wat van de dienst ging maken. Ik ben geleidelijk toegegroeid naar het vak van kerkorganist.

Hoe ziet u de rol van de organist in een dienst?

Als je het goed wilt doen, dan moet je je 100 procent geven. Het is wel een verantwoordelijkheid. Of je nu wilt of niet, de organist bepaalt voor een groot deel de sfeer in een dienst. Een goede voorbereiding is heel erg belangrijk, bijvoorbeeld door met de predikant te overleggen. Ik maak altijd een voorbereiding, ik bekijk mijn voorspelen of maak een schemaatje voor improvisaties. Ik probeer altijd leuke vondsten te bedenken. En aan de reacties die ik krijg, heb ik wel het gevoel dat het overkomt. Maar begeleiden is wel een vak apart. Je kunt bijvoorbeeld vierstemmig van noten spelen, maar je kunt ook een eigen harmonisatie maken bij de melodie, je bedenkt dan zelf de akkoorden. Een kinderlied probeer ik wel eens te harmoniseren met jazz-akkoorden. Ik heb een grote bewondering voor jazzpianisten, die improviseren buitengewoon en hebben vaak een fabelachtige techniek. Maar de organist Albert de Klerk kon ook geweldig improviseren, heel vindingrijk, of een organist als Anton Heiller. Een bepaald gevoel voor humor in de muziek is ook belangrijk.

Hoe kan iemand Jazz leren spelen?

Daar is niet echt een bepaalde methode voor. Allereerst gaat het om kennis van akkoorden. Die moet je vervolgens sequensgewijs proberen uit te voeren. Daarna moet je proberen om er een bas onder te zetten. Je moet de greep van het akkoord eigenlijk al aan zien komen. Maar eerlijk gezegd snap ik soms ook niet wat die Jazzpianisten allemaal uithalen. Dat is zo ontzettend knap. Dat mis je wel eens in de orgelwereld, dat ‘losgaan’.

Welke tip zou u willen geven aan organisten die een dienst begeleiden?

Zoveel mogelijk uitkomend spelen! Dat lees je ook al in de oude documenten, bijvoorbeeld bij Lustig. Vroeger werd er ook veel uitkomend gespeeld, met de cornet onder andere. Dat is een techniek die je ook moet oefenen. Op een eenklaviersorgel kan dat natuurlijk niet, maar op een tweeklaviersorgel moet je proberen om de alt en de tenor in de linkerhand te spelen, de bas in het pedaal en de sopraan uitkomend. Dat is niet zo makkelijk, maar het werkt fantastisch!
En wat ten tweede heel belangrijk is, is de gravität. Ik zet alles op 16-voets-basis. Ik probeer ook de 32-voet zoveel mogelijk te benutten. Dan krijg je een draagkracht van jewelste.

Waar organisten naar mijn mening te weinig op letten is de rusten tussen de regels. De gemeente pakt vaak precies de twee tellen rust tussen de regels in, maar organisten vergissen zich daar nog wel eens in. Die zogenaamde cadans voelt de gemeente vaak precies aan. Je hoeft er niet eens verstand van te hebben, dat is een gevoel. Je hebt ook organisten die menen de gemeente te moeten ‘begeleiden’ maar alleen maar vooruitjakkeren. Het mooiste is echter dat zang en orgel met elkaar versmelten. Als dat eenmaal op gang is, krijg je een prachtige samenzang. Je moet ook luisteren naar wat er in de kerk gebeurt. Maar vaak wil de ene kerkganger weer snel en de andere weer langzaam. Daar moet je dan een middenweg in zien te vinden. Moderne akkoorden kunnen ook prima hoor. Improviseer maar eens in de Franse stijl, met impressionistische akkoorden. Dat kan echt prachtig zijn! In de Martinikerk trek ik weleens de Prestant en de Holfluit van het bovenwerk tegen alle regels in bij elkaar samen. Dat klinkt geweldig, een gravität waar je bij wegsmelt. Ik ben toch wel heel erg gaan houden van de moderne Franse impressionistische stijl. Je kan daar hele mooie sferen mee oproepen. Ook de tongwerken en versmelten prachtig op het Martini-orgel. Je kan het orgel bijna als een Cavallié-Coll-orgel laten klinken! En de mixturen zijn weer Barok-achtig. Het is niet voor niets dat Burney al schreef dat hij nog nooit zoiets moois gehoord had als dat zilverachtige geluid van het orgel van de Martinikerk.

Hoe kun je een componist als bijvoorbeeld Messiaen beter begrijpen?

Je moet de klankwereld over je heen laten komen. Als je heel lang met Messiaen werkt en je gaat er op studeren dan wordt de structuur steeds helderder en ga je de akkoorden herkennen. Hij kleurt op een bepaalde manier met akkoorden. Dat vind ik het leuke van die moderne akkoorden. En dat kan allemaal op het Martini-orgel, want dat orgel is zo grondtonig. En alles wat daar bovenop komt is weer zo Barok. Alles blijft prachtig in evenwicht. Hayo Boerema in Rotterdam is een organist die prachtig kan improviseren in die stijl. Ik heb hem een paar jaar gehoord gehoord hier op het Martini-orgel tijdens een concert. Ik heb toen toch echt wel genoten

Houdt u ook wel van Engelse Romantiek?

Ik moet eerlijk zeggen dat ik minder thuis ben in de Engelse Romantiek. De koortraditie is natuurlijk prachtig. Wat die koren doen is indrukwekkend en dat geldt ook voor de organisten. Die begeleiden prachtig. Petje af hoor. Dat functioneert perfect daar. Het geluid versmelt vaak prachtig met die koren. Elgar vind ik trouwens een goede componist. Ik heb nog opnames van Elgar waarin hij zelf dirigeert. Destijds werd er op een hele andere manier viool gespeeld. Je had nog niet de Barokviolen. Ze hadden daardoor ook een Romantische opvatting over het vioolspel. Zo heeft vaak elk land een bepaalde karakterstructuur in de muziek. Wij zitten in Nederland en vooral in Groningen in de sfeer van de Barok. De mensen zijn hier weinig Romantiek gewend.

Vindt u dat er een grote scheidslijn is tussen vakorganisten en amateurorganisten?

Nou, dat verschil is maar dubieus hoor. Je hebt vakorganisten die er weinig van maken en amateurorganisten die geweldig kunnen improviseren en die ook feeling hebben voor een kerkdienst. Wat ik wel heel jammer vind is dat de meeste organisten teveel gefixeerd zijn op het orgel alleen. Er is zoveel mooie muziek! Als vakorganist zou je ook gewoon interesse moeten hebben in het orkest. Maar een conservatorium-studie is tegenwoordig wel een gok hoor. Je kan bijna geen droge boterham meer verdienen in de orgelwereld. Je moet al heel veel geluk hebben dat je boven komt drijven of je moet leraar worden aan een conservatorium. Ik heb heel veel geluk gehad in mijn leven. En ik ben nog altijd heel blij dat ik nooit vanuit Groningen ben teruggegaan naar Den Haag. Bernhardt Edskes heeft altijd tegen mij gezegd: als het orgel in de Martinikerk gerestaureerd is dan wordt dat een van de allermooiste orgels. We hebben in die tijd samen wel stiekem pijpvoeten van de Holpijp open gemaakt en ze opnieuw geïntoneerd. Je wist niet wat je hoorde! Met één pijp! Dus ik ben altijd in Groningen gebleven hoewel ik er niet rijk van werd. Maar ik heb vaak gedacht: wat moet ik met mijn beroep?

U heeft misschien wel heel veel mensen plezier gebracht met uw muziek.

Maar zo heb ik nooit gedacht. Dat zijn geen dingen die je bewust doet. Je doet je werk en je houdt van muziek. Je hobby wordt je vak en dat komt omdat je toch altijd gefascineerd blijft door de muziek. De muziek laat je nooit los. En daarom blijf je altijd bezig in die wereld. En soms word je gewoon fanatiek, met het gevaar erbij dat je gewoon streberig wordt. Maar ik heb altijd plezier in de muziek gehouden. Ik zou niet weten wat ik had moeten doen als ik geen musicus was geweest. Het vak van musicus is vaak geen keuze. Je moet gedreven zijn en bezeten zijn van muziek. Toen ik 15 was was er eigenlijk al geen andere optie dan de muziek. Ik kom uit een muzikale familie. Mijn grootvader had een orgelzaak en was organist evenals mijn vader. Maar mijn vader was ook cellist en koordirigent. We speelden allemaal diensten op het Bätz-orgel van de Lutherse kerk in Woerden. Een leuk orgel met aangehangen pedaal. Tijdens mijn toelatingsexamen voor het conservatorium speelde ik de H-Moll van Bach en mocht ik direct beginnen. Daardoor heb ik het gymnasium niet kunnen afmaken. Dat vond ik achteraf wel jammer.

Heeft u veel in het buitenland gespeeld?

Vooral veel in Duitsland. Ook in Hamburg in de Jacobi. Ik heb ook wel uitnodigingen gehad vanuit Japan en Amerika maar ik heb het nooit gedaan. In de eerste plaats omdat ik vliegen doodeng vind. Maar als ik gewild had had ik veel geld kunnen verdienen en cursussen kunnen geven in het buitenland. Maar ik moest dan altijd aan Klaas Bolt denken die zei: wat moet ik in Amerika doen? Hier hebben wij de mooiste orgels. Maar in Japan had ik wel wat meer kunnen verdienen…

Hoe kijkt u aan tegen de huidige CD-cultuur?

In mijn tijd kwamen de plaatopnamen net een beetje op. Maar je kon nog niet knippen en plakken. Dus je moest alles in een keer op de plaat inspelen. Nou, dat was niet leuk hoor. Ik heb altijd een hekel gehad aan opnamen. Als die microfoon open gaat word ik al zenuwachtig. En dat terwijl er niemand in de kerk zit. Toch is het gekke dat als ik zelf naar muziek luister ik weinig luister naar orgelmuziek. Ik luister meestal naar pianisten of orkesten. En naar jazzmusici.

Ziet u nog vooruitgang in de orgelmuziek? Is alles gezegd?

Ik denk niet dat alles gezegd is. Er zullen altijd weer musici zijn die iets nieuws bedenken. Maar je kan niet zomaar zeggen: nu bedenk ik iets nieuws. Want zoals ik al eerder zei: je kan niet alles in regeltjes onder brengen. Daarom heb ik altijd zoveel bewondering gehad voor Albert de Klerk. Zijn improvisaties waren zo vindingrijk en geestig. Je hoorde altijd nieuwe dingen.

Wat vindt u van het Müller-orgel in Haarlem?

Het is een beetje een universeel orgel. Je kunt er alles op spelen. Het functioneert dus goed, maar het is te vroeg gerestaureerd. De kerk is indrukwekkend en het orgel heeft natuurlijk een grote bekendheid. Maar goed, toen was het Martini-orgel er nog niet!

Vindt u ook niet dat een organist van de Martinikerk, misschien een van de mooiste orgels van de wereld, over meer kwaliteiten moet beschikken dan laten we zeggen een DJ?

Ja, daar zeg je nou wat. Het begrip ‘DJ’ daar begrijp ik helemaal niks van. Dat zijn volgens mij allemaal lui die meeliften op succes van anderen. Ze zitten een beetje aan knopjes te draaien en raar te doen en verdienen ook nog geld als water…. Dat vind ik ook van popzangers, al presteren die misschien nog wat meer.

Kent u Percy Whitlock? Een geweldige organist en componist die niet veel waardering heeft gekregen tijdens zijn leven.

Volgens mij lopen er heel veel van dat soort mensen rond. Mensen die uitstekend presteren, maar die je bijna niet hoort. En die schreeuwers, zoals een DJ, die hebben de halve wereld…

Hoe ziet u de toekomst van het orgel in de kerk?

In onze kerk zingen wij meestal de psalmen en gezangen. Een traditie van honderden jaren. Prachtig! Maar in onze gemeente worden ook wel kinderliedjes gezongen die dan begeleid worden op de vleugel. Prima, heb ik helemaal geen moeite mee! Laat maar gaan zeg. Dat past dan wel in het kader van een dienst. Maar deze liederen moeten geen standaard worden. Het nieuwe liedboek gebruiken we ook nog niet. Er staan meer dan 1000 liederen in. Dat begint je al te duizelen. Maar ik denk dat het orgel als begeleidingsinstrument altijd zal blijven.